Dat prachtige resultaat is overigens allerminst vanzelfsprekend, want in de praktijk blijkt het toch buitengewoon lastig om godshuizen zoals ze officieel heten een nieuwe zinvolle wereldse functie te geven.
Let wel, ik zelf heb er geen enkel bezwaar tegen dat leegstaande kerken dienen ter huisvesting van meubelpaleizen, antiekparadijzen, tapijtcentrales of schoenenreuzen. Het probleem is alleen dat dergelijke commerciële bedrijven er vaak na een paar jaar weer uittrekken – alleen al de verwarmingskosten zijn te hoog – met als gevolg dat de gebouwen alsnog weer leeg komen te staan en niet zelden ten prooi vallen aan de slopershamer. Dat is sinds de jaren zestig al met honderden kerken gebeurd. Ter illustratie: van de 5 kerken die de architect van dit godshuis Jan de Jong begin jaren 60 liet bouwen is dit de enige die nog over is. En ook dat was een dubbeltje op z’n kant want het heeft 16 jaar leeg gestaan.
Nou hoort u mij niet zeggen dat elk kerkgebouw in de letterlijke zin een heilig huisje is en dus voor de eeuwigheid bewaard zou moeten blijven, maar als u weet dat naar verwachting de komende 10 jaar zo’n 800 kerken die nu nog worden gebruikt aan de eredienst zullen worden onttrokken, dan mag je zonder overdrijving toch spreken van een maatschappelijk probleem. De periode van het rijke roomse leven ligt weliswaar definitief achter ons, maar om nou alle sporen van die periode die voor Brabant zo buitengewoon belangrijk is geweest uit te wissen, dat gaat toch wat al te ver.
We mogen dus in onze handen knijpen als een herbestemming dreigt te lukken, zoals hier in deze kerk. Waar ooit het woord van de Heer over de gelovigen werd uitgesproken, worden nu cursussen en postdoctorale opleidingen voor psychologen gegeven. Dat lijkt een wereld van verschil, maar dat is het niet. Grof gezegd gebeurt hier onder auspiciën van het Rino ongeveer hetzelfde als in de tijd dat de godslamp hier nog brandde. Niet alleen nu maar ook toen werd hier een belangrijke bijdrage aan de geestelijke volksgezondheid geleverd. En om dat toe lichten neem ik u even mee terug in de tijd.
En dat is dan de tijd dat op zondag nog alle kerken in Brabant stampvol zaten, het was de tijd dat in 91% van de gezinnen nog gewoon werd gebeden voor het eten, de tijd dat 92% van de kinderen gewoon naar een katholieke school ging, dat 95% van de gehuwde katholieken gewoon kerkelijk getrouwd was, de tijd dat in 98% van de katholieke gezinnen alle kinderen werden gedoopt. En voor die tijd hoeven we niet eens zo heel ver terug. Dit waren namelijk de kengetallen uit 1960, toen in Brabant 90% van de bevolking praktiserend katholiek was, in Limburg zelfs 95%. Deze kaart illustreert dat. En 1960 was ook het jaar waarin werd besloten dat de toen geplande nieuwbouwwijk Prinsejagt, zo heet de buurt hier, een aparte parochie zou moeten worden met een eigen kerk, deze kerk dus.
Nederland was in die tijd wat het al sinds de jaren 30 was, nl. het meest katholieke land in de wereld. Dat klinkt overdreven, dat is niet. Even wat feitjes ter staving van die bewering. Nergens in de wereld zijn er rekening houdend met het inwonertal zoveel priesters gewijd als in het katholieke deel van Nederland, nergens in de wereld werden er zoveel meisjes en vrouwen non of zuster (5-600 per jaar). Nergens in de wereld waren er rekening houdend met het grondoppervlak zoveel congregaties en ordes actief als in Nederland, meer dan 200 waarvan 132 gevestigd in Brabant, nergens in de wereld werden er zoveel religieuzen de vreemde in gestuurd als in Nederland, 1 op de 9 missionarissen in de wereld was van Nederlandse afkomst, nergens in de wereld tenslotte was het kerkbezoek zo hoog als in Nederland.
We kunnen ons het katholieke gehalte van de zuidelijke provincies van toen nauwelijks meer voorstellen. Alles was toen katholiek: het verenigingsleven, de politiek, het onderwijs, maar ook de zorg. Het legioen van tienduizenden religieuzen bekommerden zich over de opvang van de minsten der mijnen zoals het in de bijbel staat: de weduwen en wezen, de zieken, de doven en de blinden, maar ook de opvang van wat wij tegenwoordig de geestelijk gehandicapten noemen en toen nog gewoon de zwakzinnigen heetten: dus de idioten, de debielen, de imbecielen. Maar ook en daarmee betreden we echt het terrein van de geestelijke gezondheidszorg waarop ook het Rino actief is: de categorie van de krankzinnigen, dus de lijders aan psychiatrische stoornissen, of om de eigentijdse benaming maar even te gebruiken: de zenuwzieken oftewel de neuroten, de psychoten en de psychopaten. Ook over deze groep ontfermden de religieuzen zich: in 1960 waren er tientallen instituten, gestichten, tehuizen waar de geesteszieken werden opgevangen, verpleegd en behandeld.
Maar de katholieke bijdrage aan de geestelijke volksgezondheid beperkte zich niet tot deze institutionele opvang, maar vond ook dagelijks plaats in de meer dan 1.800 parochies die Nederland toen telde. Zoals in de parochie van deze kerk. Zo’n kerk vormde het epicentrum van de gemeenschap, in veel nieuwbouwwijken werd de kerk ook eerder gebouwd dan de huizen er omheen, om te voorkomen dat de gelovigen het ook maar een moment hoefde stellen zonder hun geestelijk leidsman, meneer pastoor. Hier in deze kerk waren er zelfs drie van dergelijke geestelijke herders actief, naast de pastoor ook nog twee kapelaans. Ik weet niet of er oudere buurtbewoners aanwezig zijn, maar laat ik die ‘zielenherders’ zoals ze werden genoemd maar eens een naam geven: pastoor Dusée, kapelaan de Jong, kapelaan Driessen die even later zou worden opgevolgd door kapelaan Opgenoordt en door kapelaan Van Dijck en Van Enck. Die mannen hielden zich fulltime bezig met zielzorg, uiteraard vanuit religieus perspectief, maar de bijdrage aan de geestelijke volksgezondheid was er daarom niet minder om. Want dat geloof zorgde – even afgezien van alle neurotiserende effecten die religie ook kan hebben – voor een heilzame structuur in het leven van de gewone mens: wekelijks gingen alle buurtbewoners, de mensen uit de Vitruviusweg, het Lombardopad, de Bramantestraat, de familie Nuyten, de familie Meijer, de familie Hessels, u kent ze niet, maar het waren mensen van vlees en bloed, wekelijks gingen die naar de kerk om daar in gezamenlijkheid de rituelen te ondergaan. In die kerk werden ook de mijlpalen in het individuele leven gemeenschappelijk gevierd: de geboorte (doop), het huwelijk, het overlijden. Die kerk was ook het startpunt voor de processies die uiterst zichtbaar de onderlinge eendracht manifesteerden, de kerk was ook de plaats voor gemeenschappelijke offervaardigheid getuige de collectes en de vele missieacties.
In de kerk, maar ook door de aanwezigheid van de kerk wist men zich onderdeel van een groter geheel. Gemeenschappelijk beleefde en gedeelde normen en waarden boden het individu enige beschutting tegen de last van het leven. En dat mag een bijdrage aan de geestelijke volksgezondheid worden genoemd. Maar die geesteszorg ging veel verder en strekte zich ook uit over elk individu afzonderlijk. Gemiddeld één keer per maand zo blijkt uit onderzoek ging de katholiek namelijk ook te biecht. Voor de jongeren onder u moet ik dat ritueel misschien even uitleggen. Elke kerk, dus ook deze, kende biechtstoelen: houten meubels meestal met in het midden een deur waarachter een kleine verduisterde ruimte waar de priester kon plaatsnemen. Een gelovige knielde ter linker of ter rechter zijde van dat gesloten kamertje en als de priester met een schuifje het roostertje in de zijwand opende dan kon de biecht beginnen en kon de gelovige zijn hart luchten.
Dat kon op afspraak, maar ook tijdens wat we tegenwoordig zouden noemen open spreekuren, veelal vrijdagmiddag of zaterdagochtend. Al hetgeen het gemoed bezwaarde kon dan aan de orde worden gesteld. Natuurlijk ging het over de zonden die waren begaan, maar ook over de angsten waardoor men werd gekweld, over de zorgen die men had. Alles kon in de biecht ter sprake komen: relationele problemen, de emotionele problemen, de seksuele problemen. En ik weet dat zo zeker omdat ik aan de hand van de Latijnse leerboeken van de Nederlandse priesterstudenten, hun collegeaantekeningen en hun getuigenissen een studie heb voltooid naar de Nederlandse biechtpraktijk in de periode 1900-1965. En dit deel handelt enkel over de onkuisheid. En ik laat dit niet zien als ingelaste commercial, hoewel het boek is te koop in de boekhandel en de webwinkels, maar om even aan te geven dat ik wel weet waar ik het over heb.
Voor veel gepijnigde zielen heeft die biecht een buitengewoon grote en vaak ook heilzame betekenis gehad. Natuurlijk vormde het geen directe remedie tegen bestaande psychische stoornissen, maar voor een gedeelte voorkwam het die wel. Zoals een hond na een regenbui zich uitschudt om zich te ontdoen van nattigheid en straatvuil, zo kon een regelmatige biecht in geestelijk opzicht bijzonder reinigend werken. Na zich te hebben uitgesproken en de zegen te hebben ontvangen kon een mens weer even opnieuw beginnen, met een schone lei. Met nieuwe kracht en vaak met een tijdelijk grotere zelfredzaamheid. Totdat de volgende biecht weer nodig bleek. Na de 2e wereldoorlog zie je dat de verhouding tussen boeteling en biechtvader vaak ook het karakter krijgt van een therapeutische relatie, met de priester in de rol van hulpverlener en de penitent in de rol van patiënt. De gelovige doet telkens verslag, de priester reageert met bemoediging en aangepaste raad. Samen op weg naar verbetering, waarbij wat oorspronkelijk heette ‘de geestelijke leiding van de zielenherder’ steeds meer veranderde in psychologische ondersteuning en bijstand. De biecht wordt een consult dat met grote regelmaat plaatsvindt en onderdeel vormt van een vaak jaren durend traject. Dit alles uiteraard binnen een religieuze context, maar wel met grote betekenis voor de geestelijke volksgezondheid.
Die bekentenissen waren niet alleen uiterst persoonlijk, maar ook strikt vertrouwelijk want bezegeld door het biechtgeheim. Het was de biechtvader, de priester streng verboden om wat hem ter ore kwam in de biecht buiten de biechtstoel te gebruiken. Hij mocht het niet vertellen aan mede-priesters, niet aan anderen, hij mocht er buiten de biecht zelfs bij de gelovige zelf niet op terugkomen. Niet in taal, maar evenmin via gebaren of gelaatsuitdrukkingen. Dus ook het maken van een zijdelings verwijt, bijvoorbeeld door het fronsen van de wenkbrauwen was pertinent verboden. Het biechtgeheim was absoluut en kende geen enkele uitzondering:
Al kon een biechtvader door verraad van het biechtgeheim de grootste ramp voor de gemeenschap afwenden, alle zielen uit het vagevuur, alle verdoemden uit de hel verlossen, ook dan nog zou hij tot zwijgen verplicht zijn.
U ziet – en nu richt ik me even tot de psychologen in de zaal - de parallellen met uw professie zijn markant. En in feite kunt u de priesters dan ook beschouwen als uw voorgangers. Want ook voor de echte stoornissen, voor de wanen, de obsessies, de fobieën, de neurosen, de psychosen, de psychopathieën en wat dies meer zij heeft de biecht een grote betekenis gehad. De naoorlogse priesters werden namelijk tijdens het laatste jaar op het grootseminarie in een aparte leergang onderwezen in wat heette de pastoraalpsychiatrie. Met behulp van leerboeken van katholieke psychiaters als Schimm van der Loeff werden geestelijken geschoold in het vroegtijdig onderkennen van deze ziektebeelden. En wie deze boeken bestudeert komt tot de conclusie dat ze tamelijk volledig de laatste inzichten in het vakgebied weergaven, inclusief de verschillende therapieën variërend van hypnose tot aan psychoanalyse toe. En in de priesteropleiding werd er telkens weer op gewezen dat de lijders aan dergelijke stoornissen direct verwezen moesten worden naar psychiaters, uiteraard katholieke psychiaters. In feite vormden priesters dus de eerste lijnsopvang van de geestelijke gezondheidszorg.
Zij waren – en dat is geen overdrijving - de psychologen van hun tijd. Want afgezien van het handjevol psychiaters is er geen beroepsgroep die toen zoveel wist van het innerlijk leven van de mens als de priesters. Het officiële beroep van psycholoog bestond toen nog maar amper. Bij het uitbreken van de oorlog waren er welgeteld maar 28 geregistreerde psychologen. Tel dan de priesters: in de jaren 60 waren er niet minder dan 13.500, en dat waren er meer dan er op dat moment aan huisartsen of medisch specialisten van welke gezindte dan ook in Nederland actief waren. Het illustreert welke groot gewicht er aan de geestelijke opvang werd toegekend. En het zijn er ongeveer evenveel als dat er tegenwoordig aan algemeen psychologen in Nederland zijn geregistreerd. U heeft dus echt het stokje van de priesterlijke stand overgenomen.
En die estafettewissel vond plaats in de jaren 60 en is vrij abrupt gegaan. Het gaat hier te ver om alle oorzaken voor de ineenstorting van het katholieke machtsimperium te noemen, maar zeker is dat 1963, toevallig het jaar waarin deze kerk werd gebouwd, in dat proces een sleuteljaar vormde. Het was het jaar waarin de eerste vernieuwende besluiten van het 2e Vaticaanse Concilie werden doorgevoerd (de mis in de volkstaal, altaar verschoven van achterin naar het midden van de kerk, de priester niet meer met de rug naar het volk en – heel belangrijk - de vervanging van de individuele biecht door een algemene schuldbelijdenis tijdens de mis. Het was ook het jaar waarin de anticonceptie pil grootschalig op de markt werd gebracht en daarmee samenhangend ook het jaar waarin Bisschop Bekkers zijn beroemde televisietoespraak hield voor de KRO waarin hij – en dat was ongekend revolutionair – betoogde dat priesters zich niet langer moesten bemoeien met het kindertal in een gezin; gezinsbeperking of gezinsuitbreiding was geen kwestie voor meneer pastoor , maar voor de echtelieden zelf.
Velen hebben die ontwikkelingen als een enorme bevrijding ervaren en binnen de kortste keren daalde het kerkbezoek dramatisch en bleven de biechtstoelen leeg. We zien in de jaren erna dat de religieuzen zich en masse en in een enorm tempo terugtrekken uit het sociaal maatschappelijk werk waarin zij decennia lang zo dominant waren geweest: het onderwijs, de zorg, en dus ook de hele ggz werd razend snel geseculariseerd en u nam toen het stokje over.
Het is dus volledig gerechtvaardigd te concluderen dat in dit huis, lang voordat het Rino zijn intrek nam al een belangrijke bijdrage aan de geestelijke gezondheidszorg is geleverd. En nu in hetzelfde gebouw worden die werkzaamheden voortgezet. Maar in de wijze waarop kunnen de verschillen haast niet groter zijn. Waar dit vroeger één open ruimte was waar de gelovigen centraal werden onderwezen – er waren 700 zitplaatsen – worden de cursisten – jaarlijks zijn dat er zo’n 500 en zo’n 1000 in de nascholing - tegenwoordig onderricht in allemaal aparte leslokalen. En waar hier vroeger één algemene en dan ook nog onfeilbare leer werd verkondigd, is er nu een enorme variëteit aan invalshoeken die hier in de vorm van masterclasses, workshops, lezingen, cursussen en trainingen aan de opleidelingen zoals ze worden genoemd worden gepresenteerd. En waar hier vroeger maar één hogepriester het voor het zeggen had, zijn er nu jaarlijks meer dan 300 docenten die hun licht laten schijnen over onderdelen van de ggz. En waar vroeger de overdracht ééndimensionaal was, éénrichtingverkeer, geen tegenspraak mogelijk, geen afwijkende inzichten gewenst, is de aanpak tegenwoordig interactief, multidisciplinair, intervisionair. Kortom: nu een veelkleurig palet, toen enkel zwart-wit.
Dat enorme verschil in opvattingen en aanpak wordt weerspiegeld in het gebouw. Toen een uiterst sombere ruimte met slechts kleine raampjes aan de zijkant, heel sober, veel steen, hard, kil haast, nu licht en luchtig doordat een deel van het dak is vervangen door glas. Transparant dus ook, tegelijkertijd kleurrijk, huiselijk haast. En toch functioneel: let maar eens op, alles - ook de tafels - staat op wieltjes. Desgewenst kan de inrichting zo veranderd worden. Die strikte onwrikbare goddelijke ordening, want zo had de architect dat wel bedoeld, is nu ingewisseld voor de menselijke maat. De starre uniformiteit van toen is vervangen door levendige veelvormigheid.
De verschillen konden inderdaad niet groter zijn. De enige overeenkomst die ik heb kunnen vinden is de plaats van het hoogaltaar, hier achter mij. De plek waar toen tijdens de mis brood en wijn werden genuttigd, de transsubstantiatie, de aanwezigheid van Christus. Het is nu de plaats waar Claudia en Saskia van de catering hun gerechten serveren. Minder sacraal maar wel zo voedzaam. Maar buiten dat: de verschillen konden niet groter zijn.
Waartoe zijn wij op aarde? Wij zijn op aarde om hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn. Dat was de katholieke missie. En het was de opdracht van de priester om in zijn functie als psycholoog avant la lettre de medemens daarbij te helpen. De mensen die hier tegenwoordig doceren zullen hun ambitie wat minder groots en meeslepend formuleren: zij zullen zich niet bezighouden met de eeuwigheid, het ondermaanse is al opgave genoeg. En ook het woord ‘geluk’ zullen zij niet snel in de mond nemen: als psychologische opvang, als psychotherapie ertoe kan leiden dat de mens wat minder lijdt onder de last die het leven nu eenmaal met zich meebrengt, dan is al veel bereikt. Geluk is wat te hoog gegrepen. Maar ondanks de verschillen in formulering, is er ook een duidelijke overeenkomst tussen de beroepsgroep die toen in de kerk werkte en de beroepsgroep die er nu onderdak heeft gevonden: beiden werkten en werken tot geestelijke heil van de mensen.
En die twee werelden, die van vroeger en die van nu, die twee werelden die zo lijken te verschillen, maar toch in doelstelling zo op elkaar lijken, die twee werelden worden hier in deze voormalige kerk verbonden door één persoon: Vincentius a Paulo. Een Franse heilige uit de 17e eeuw. En het was pastoor Dusée die ervoor heeft gezorgd dat deze kerk naar Vincentius werd genoemd. Niet zo verwonderlijk want Dusée was Lazarist, een van de vele congregaties die Nederland kende en Vincentius was de stichter van die orde. En voor de toenmalige beheerders van de kerk had Vincentius een bijzondere betekenis: hij was namelijk de beschermheilige van de priesters en met name waar het hun zielzorg betrof.
En dan mag het toch wel buitengewoon opmerkelijk heten dat diezelfde Vincentius ook voor de nieuwe gebruikers van deze kerk uiterst bruikbaar is: Vincentius is namelijk ook de patroonheilige van alle mensen in geestelijke nood, de doelgroep dus waar het RINO uiteindelijk voor in het leven is geroepen. Het is dat ik niet gelovig ben, maar anders zou je toch denken dat hier de Goddelijke Voorzienigheid in het spel is.
Dames en heren ik kom aan mijn afronding. Het is duidelijk, ik vind de functiewijziging die deze voormalige kerk heeft ondergaan buitengewoon geslaagd. Niet alleen in het uiterlijk, maar ook in de geest. Er is hier een naadloze verbinding gemaakt tussen verleden en heden, het RINO past hier als in een handschoen. Dat is mede te danken aan de inspanningen van Marrik van Rozendaal en zijn team. Zij hebben het hergebruik van deze ruimte conceptueel diep, diep doordacht en de herinrichting daarop afgestemd. Het is dankzij hen en dankzij de architect, de aannemers en alle werklieden dat deze bijzondere kerk een schitterende maar bovenal duurzame, blijvende herbestemming heeft gekregen. Ik roep u op om in uw applaus ook deze mensen te bedanken. Hen komt eer toe. Ik dank u.
René Bastiaanse